Sushi in Shushi, als een mantra spookt dit rijmpje door mijn hoofd. Al sinds ik voor de eerste keer las over dit stadje. Niet dat ik er echt in geloof trouwens. Daarvoor heb ik teveel de indruk dat Shushi een te vervallen oord is. Met een te tragische recente geschiedenis. Maar wie weet, per slot van rekening is sushi tegenwoordig overal. Zittend in de ‘marshrutka’, op weg naar Sushi, besluit ik dat ik in ieder geval mijn uiterste best ga doen een sushitent te vinden aldaar.
De marshrutka is zo goed als leeg. Alsof niemand naar Shushi wil. Tergend langzaam ploeteren we over de bergweg omhoog. Alsof ook de marshrutka weinig zin heeft daar te geraken. Achteromkijkend zie ik Stepanakert, vooruitkijkend Sushi. En zo verzink ik in gedachten over toen, een jaartje of twintig geleden.
Shushi was tot 1822 de trotse hoofdstad van Nagorno-Karabach en een van de eerste steden, samen met Bakoe en Tbilisi, die tot ontwikkeling kwam in de Kaukasus. Het was een stad die sterke aantrekkingskracht had op Azerbeidjaanse intellectuelen, dichters, schrijvers en muzikanten. En later, tot de eerste wereldoorlog, werd Shushi ook een cultureel en economisch centrum voor de Armenen. Probleemloos ging die samenvloeiing van deze twee volkeren bepaald niet. In 1920, bijvoorbeeld, werd een groot deel van de Armeense bevolking uitgemoord door de Azerbeidjanen, geholpen door de Turken. Toch, ten tijde van de Sovjet-Unie leefden beide bevolkingsgroepen in vrede naast en met elkaar.
Maar tijdens de oorlog van 1988 tot 1992 ging het pas helemaal mis. In eerste instantie voor de Armenen. Zij hadden de keus tussen vertrekken of te worden vermoord. Door hun eigen buren, met wie zij jarenlang vreedzaam hadden geleefd. Huwelijken liepen op de klippen omdat een van de partners Armeens was en de ander Azerbeidjaans. Er bleef geen Armeen over. Iedereen vertrok naar Stepanakert of verder weg naar Armenië. En zo werd Shushi een Azerbeidjaans bolwerk in een overwegend Armeens Karabach. Erg lang duurde dit niet, want tegen het einde van de oorlog was de positie van Shushi onhoudbaar. De Armenen kwamen terug, met veel manschappen en met veel wapentuig. Zij heroverden Shushi en dwongen, op hun beurt, alle Azerbeidjanen te vertrekken.
Wanneer ik de stad binnenrijd, valt meteen op dat nieuwbouw en ruïnes hier hand in hand gaan. Nieuwe flats, gebouwd in de jaren na de oorlog worden omzoomd door vervallen en kapot gebombardeerde huizen. Ergens heeft de lokale overheid wat geld gevonden tot wederopbouw. Maar geld om die oude gebouwen af te breken is er blijkbaar niet. En een van de inwoners vraagt zich zelfs hardop af of die investering in nieuwbouw wel verstandig is geweest. Het was misschien beter te investeren in wapentuig. Azerbeidzjan, met een defensiebudget groter dan het totale budget van Armenië en Nagorno-Karabach tezamen, zou elke gelegenheid willen aangrijpen om een nieuwe oorlog te starten. Om het verloren gegane terrein te kunnen heroveren.
De stad ademt chaos en, wellicht nog meer, tragiek. Zelfs het oorlogsmonument, zo vaak de plek waar de schijn bedriegt in Russische steden, is een rommelpot. De jaartallen 1941 – 1945 liggen hopeloos op de grond. Gevallen van hun voetstuk en niemand die zich erom bekommert.
Midden in het stadje staat een kerk. Een gloednieuw exemplaar in uitstekende staat. Hier zijn heel veel euros, en nog veel meer drams, aan besteed. Waarom, zo vraag ik me af? Maar het zal mijn godslasterlijke aard wel zijn die deze vraag stelt. En misschien heb ik wel ongelijk. Want in een oord als deze is troost vinden bij de Almachtige waarschijnlijk de enige wijze te kunnen overleven.
Ik wandel rond. Over onverharde wegen vol kuilen en gaten. Alleen de hoofdstraat is voorzien van een laag asfalt. De gedachte aan sushi is helemaal verdwenen. Ik zie een vervallen en geplunderde moskee, waarbij een bordje staat ‘ protected by the government’. Wat de overheid hier precies beschermt, is mij niet duidelijk. Die moskee is toch al reddeloos verloren.
Vlakbij de moskee zitten twee mannen op een bankje van een niet meer dienstdoende bushalte. Een tragische uitvoering van die twee oudjes bij de Muppets, schiet me te binnen. Ik stap op ze af en begin een praatje. 88 en 86 jaar oud zijn ze, zo vertelt de jongste. En nadat ze hebben begrepen dat ik uit Nederland kom, vraagt de oudste of daar ook een oorlog gaande is. Ik kijk hem aan en schud mijn hoofd. Hoezo ook? Hier is toch geen oorlog meer? Maar de tijd heeft blijkbaar stilgestaan voor hem. Voor hem is het hier nog altijd oorlog. En misschien heeft hij wel gelijk. Iedere dag zitten ze hier. Te wachten op betere tijden. Te wachten tot de tijden van weleer, toen Shushi floreerde, zullen herleven. Maar ze weten vast ook zelf dat dit een illusie is. Een pakketjesdroom. Hun tijd is te kort.
Verderop zit een man in zijn tuintje. Naast hem een Lada zonder wielen en in verregaande staat van verroesting. Wat een vreemd relikwie in een tuin. Waarom haalt hij dit niet weg? Waarom ruimt hij dit niet op? Maar het zal wel niets uitmaken. Want waar hij ook kijkt, overal is troep. Overal is rommel. Er is teveel van in deze stad. Het kan niet opgeruimd en dus is het beter te doen alsof het niet bestaat.
Toch is het niet alleen kommer en kwel. Er zijn wel degelijk pogingen de oude glorie van Shushi te herstellen. Zo telt de stad vier musea, en om de tragiek van het alledaagse leven te compenseren, besluit ik ze allemaal te bezoeken. Zo beland ik in een galerie waar oude tapijten uit Nagorno-Karabach worden tentoongesteld. Een werkelijk adembenemend mooie Armeense dame heet me welkom. In uitstekend Engels nog wel. Ze vraagt of ze mij mag rondleiden. Vanzelfsprekend stem ik toe. Me figuurlijk voor de kop slaand dat ik vanochtend dat ietwat ranzige shirtje toch weer heb aangetrokken. En dat ik die baard van een dag of vijf niet heb afgeschoren. Ze zal me ongetwijfeld afleiden van de tapijten, maar een kniesoor die daar op let. Een tapijt heb ik al heel vaak gezien. Maar een Armeense schone in Shushi is absoluut nieuw voor me.
In het Geologisch Museum is de privéverzameling van de laatste Minister van Geologie van de Sovjet-Unie tentoongesteld. Een prachtig gebouw aan het eind van een straat waar toch vooral krakkemikkige huizen staan. Wederom vraag ik me af waarom? Een kerk zal dan nog wel nuttig kunnen zijn voor de lokale bevolking. Maar een museum met kristallen en mineralen? Toegegeven, het ziet er prachtig uit. Maar had deze voormalige minister niet veel beter de straat kunnen laten opkalefateren?
In het historisch museum vertelt een gevluchte Armeen uit Bakoe mij honderduit over de geschiedenis van Nagorno-Karabach en Shushi. Vooral over de oorlog, het gevaar van de Azerbeidjanen, de laffe houding van Gorbatsjov tijdens de laatste dagen van de Sovjet-Unie, aangaande de aansluiting van Nagorno-Karabach bij Armenië, de sluwheid van de Armeense troepen. Het mag allemaal flink gekleurd en zeer pro-Armeens zijn. Het verhaal maakt wel indruk. Vooral met de kapotgeschoten gebouwen buiten op het netvlies. Na de rondleiding biedt hij mij een theetje aan. En voor ik het weet, discussiëren we over de vliegramp in de Oekraïne. Voor hem is er geen ruimte voor twijfel. Het is het werk van de Oekraïense regering. Om Rusland in diskrediet te brengen. En ook voor de Europese Unie heeft hij geen goed woord over. Propaganda storten ze uit over de bevolking, als in de hoogtijdagen van de Sovjet-Unie.
Maar sushi vind ik niet. Het is er volgens mij ook niet. En dus stap ik ergens een restaurantje binnen en bestel een shaslick met bier. De eigenaar nodigt me uit samen wodka te drinken. Misschien om de tragiek van de omgeving te vergeten . Maar ik weiger evengoed, het is te warm. En bovendien, het helpt toch niet.