In de bus op weg naar Srebrenica. Waarom doe ik dit in godesnaam? Bosnië-Herzegovina biedt de toerist zoveel interessants. Mostar, Sarajevo of, voor de katholieke toerist, Medjugorje. Maar Srebrenica? Nee, het hoort niet in dit rijtje thuis. Mijn reisgids beschrijft Srebrenica als een tragisch oord. En eerlijk gezegd, zonder er geweest te zijn, voel ik dat het waar is. Naarmate ik dichterbij kom, wordt het onbestendige gevoel in mij groter en sterker. Nog steeds kan ik omkeren en Srebrenica laten voor wat het is. Wat heb ik er eigenlijk te zoeken? Waarom nu juist naar daar? Toch blijf ik zitten. De drang om het zelf te zien, zelf te voelen en zelf waar te nemen is blijkbaar te sterk.
Het busstation is leeg. Geen enkele andere bus op deze zondagochtend. In het kantoortje zit één medewerker niets te doen. Op mijn vraag waar het centrum is, wijst hij naar omhoog. Een minuutje of vijf lopen. Ik stap in de aangegeven richting. Huizen getekend door de oorlog wisselen af met gloednieuwe woningen. Voor het overige lijkt het een stadje als alle andere op een zondag. Het is vooral rustig en stil. Als ik op het centrale plein aankom is het drukker. Tekenen van leven vooral bij de supermarkt. Jong geliefden lopen hand in hand door een park. Kinderen spelen er hun spel. Het valt me op dat er evenveel mannen als vrouwen zijn. Vooraf had ik bedacht dat ik mogelijk in een manloze omgeving zou belanden. Een niet onlogische gedachte maar de realiteit blijkt anders.
Een winkelier in ijzerwaren veegt zijn stoepje schoon. Ik vraag hem of hij wellicht een hotel weet waar ik de nacht kan bivakkeren. In vloeiend Duits antwoordt hij dat net buiten het centrum een nieuw hotel is verrezen. Daar kan ik prima slapen, het is er luxe en comfortabel. Ik reageer blijkbaar zuinigjes, want nog in dezelfde adem vertelt hij dat het evengoed mogelijk is bij iemand thuis te overnachten. Hij kent wel een dame die hij met graagte voor mij belt. Ik knik verheugd. Terwijl we wachten, vertelt hij me dat velen hier, voor kortere of langere tijd, in Duitsland hebben gewoond. Allemaal teruggekeerd naar Srebrenica om de stad weer op te bouwen. Ook mijn gastvrouw was ooit in Duitsland. Tegenwoordig werkt ze voor een organisatie die micro-kredieten verstrekt aan de vele weduwen in en rond Srebrenica. Vol vuur en passie praat ze over haar werk. Ze gelooft er heilig in en de energie die ze uitstraalt, maakt dat ik het ook geloof.
Wanneer ik weer buiten sta, valt mij wederom de stilte op. Een volkomen rust heerst hier. Het lijkt wel alsof er alleen op het centrale plein geluid mag worden gemaakt. Als vanzelf loop ik weer in die richting. Op zoek naar een restaurant. Plotseling valt mijn oog op twee gammele, witte, plastic stoelen en een tafel. Ergens geparkeerd op een trottoir. Een restaurant wellicht? Ik stap naar binnen en zie drie mannen, starend naar zondagmiddagvoetbal op TV, onderwijl aan een fles bier lurkend. Op mijn vraag of ik hier kan eten, knikt de waard me vriendelijk toe. Vanzelfsprekend. Hij leidt me naar zijn koelkast, showt de inhoud ervan en vraagt wat ik wens. Ik wijs wat worst, groente en brood aan en zet me vervolgens met een fles bier op het terras. Iets verderop zie ik vijf jongens van een jaar of 18. Destijds net jong genoeg om gespaard te blijven, schiet me te binnen. Twee zitten op het dak van een kapotgeschoten schuur, één zit op een stoel midden op straat en twee liggen languit op een muurtje langs de straat. Ze drinken bier, in hoog tempo. Roken sigaretten in een hoger tempo. Het doet me denken aan een pose van een rockgroep voor een hoes van hun CD. Stoer en macho lijken ze. Maar het is geen pose, het is een dagelijks terugkerend ritueel. De hoeveelheid lege bierflessen rondom ze is hiervan het bewijs. Elke dag zitten ze hier. Niet omdat het stoer is, maar omdat hier niets anders te doen is dan niets.
Een taxi brengt mij naar Potocari. De zon schijnt. De lucht is blauw. Het is warm. Toch, bij het betreden van de begraafplaats lopen de koude rillingen over mijn rug. 8.372 witte grafstenen staan hier, zo vertelt een bord bij de ingang. Er is niemand. Ik ben helemaal alleen. Ook Bosniërs zelf komen hier, hoor ik later, niet graag. Simpelweg omdat ze niet herinnerd willen worden aan de gruwelheden hier gepleegd. Op het monument zie ik, in één lange opsomming, de namen staan van alle gesneuvelden. Het stopt nooit. Net als de begraafplaats alsmaar doorgaat. Ik loop tussen al die stenen. Verdoofd. Verdwaasd. Verdrietig. Maar ook vol vragen en onbegrip. Aan de overkant van de weg zie ik de vervallen verblijfplaats van Dutchbat. Spontaan dwalen mijn gedachten af naar de ontmoeting Mladic en Karremans. De uitspraak van een rechter, dat de Verenigde Naties niet kunnen worden vervolgd voor hetgeen hier is gebeurd, schiet me te binnen. Onbegrip maakt plaats voor boosheid. Het kan toch niet zo zijn dat beschermers hun taak zo verzaken? Het kan toch niet zo zijn dat zulke inschattingsfouten ongestraft kunnen blijven? Het kan eenvoudigweg niet waar zijn. Onwillekeurig bal ik mijn vuisten naar Dutchbat en de VN. En heel goed kan ik me voorstellen dat de overlevenden hier hetzelfde doen.
Mijn reisgids heeft gelijk, net als mijn voorgevoel. Dit is een tragische plek. Het gevoel dat mij bekroop op het moment dat ik in de bus richting Srebrenica zat, is aan het eind van de dag alleen maar sterker geworden. Srebrenica bedrukt, beklemd en is, vooral hierdoor, ook voor mij, onuitwisbaar.